Verslag workshop programmering tijdens All Inclusive

De culturele sector kampt met keiharde bezuinigingen. Aan de vooravond van het indienen van de subsidieaanvragen bij OCW, Gemeente en Fondsen organiseerde ATANA in samenwerking met Kosmopolis de conferentie ALL INCLUSIVE voor diegenen die het toekomstig landschap bepalen: besturen, directies en leidinggevenden, adviseurs, beleidsmakers en ambtenaren uit het culturele veld.

Workshop programmering: inclusief of exclusief, 15 december ‘All Inclusive’

Liet Lenshoek (ROtheater), Nita Liem (Don’t Hit Mama), Dave Schwab (productiehuis Rotterdam, Rotterdamse schouwburg), Mirjam Shattanawi (KIT), Laurien Saraber (Fonds Podiumkunsten) en Ronald Venrooy (Corrosia! Almere) gingen onder leiding van Jörgen Tjon a Fong ( Urban Myth en Schouwburg Amsterdam) in gesprek over de vraag: “op welke manier wordt een interactieve relatie met je publiek een investering die zich op de lange termijn zeker gaat uitbetalen, ook in de kwaliteit van het aanbod?”

Aan Dave Schwab de vraag hoe er binnen de Rotterdamse Schouwburg over diversiteit in het aanbod werd gedacht, en welke rol zijn aanstelling als programmeur daarin speelt.
“Bij de Rotterdamse Schouwburg is het besef dat er iets moest veranderen in het aanbod de afgelopen jaren enorm gegroeid. Dat wordt door de hele schouwburg gedragen,” aldus Schwab. Er wordt contact gezocht met bijvoorbeeld de MBO- opleiding theater in Rotterdam, met een voordeelabonnement.

Maar is het aanbod van de Internationale Keuze niet alleen hogeschooltheater met een hoog avant-gardistisch gehalte?
“Dat is de afgelopen drie jaar al erg veranderd”, zegt Schwab. Voorganger Annemie Vanackere heeft dit al aangezet en iedereen staat achter dit beleid. De Schouwburg wil een verbinding maken met de stad waarin zij staat, dan kom je logischerwijs uit bij multiculturaliteit. Dit vertaalt zich met name binnen het programma voor de Internationale Keuze, daar komt een steeds diverser publiek op af en daar krijgt een relatief jonge maker uit het productiehuis Rotterdam nu ook de kans zijn werk te laten zien. De scheiding in publiek zit hem nu veel meer in klasseverschil, dan in culturele achtergrond. Scholing en inkomen zijn de verschillen. Het is dan ook veel lastiger om je profiel daar op aan te passen. De Rotterdamse Schouwburg is nu nog erg gericht op de middenklasse, daar moet zij diverser in worden.”

Volgens Mirjam Shatanawi is het erg lastig voor instellingen met een lange traditie om hun eigen identiteit te kunnen en willen veranderen. Bij het KIT is het enorm lastig om het beeld wat het museum van zichzelf heeft te transformeren. Het was altijd een museum voor de autochtone Nederlander. Op een staf van 80 medewerkers zijn er twee bezig met diversiteit binnen het aanbod. Dat is nog weinig inclusief. Zij zoekt naar manieren om het museum voor een divers publiek interessant te maken en heeft daarvoor contact gezocht met verschillende groepen Nederlanders. Ze vertelt hoe een jonge Turkse Nederlander haar via Facebook inspireerde tot de tentoonstelling over Esscher en de Islamitische kunst. Haar valt wel op dat die contactgroepen wel willen meedenken, maar vaak zichzelf niet als doelgroep zien van het museum. Zij zien de tentoonstellingen als een mooi middel om ‘anderen’ beter te informeren over hun cultuur. Dit is een valkuil bij het interactief samenstellen van een aanbod. Je moet erg oppassen dat je geen maatschappelijke discussie gaat voeren voor een groep mensen, het moet wel blijven gaan om een artistiek kwalitatief programma.

Ronald Venrooy zegt zelf weinig last te hebben van dat identiteitsprobleem. “Ik programmeer wat ik zelf leuk vind” Vanuit het uitgangspunt dat Corrosia een aanbod moet bieden voor alle inwoners van Almere zoekt hij naar innovatieve exposities, voorstellingen en muziekprogramma’s. Dat betekent dat Dood Paard en Tg. Stan naast Luna Blau of een circusvoorstelling kunnen staan. Voor het multiculturele aanbod heeft hij vooral gebruik gemaakt van het samenwerkingsverband Internationaal Intensief. Een aanbod van buitenlandse producties, samengesteld door Ellen Blom. Voorstellingen als die van Luna Blau zijn misschien niet kwalitatief goed in de klassieke zin van het woord, maar wel als fenomeen belangrijk en belangwekkend. Een divers aanbod is een mix van volkscultuur en highbrow avant-garde. Daarmee schep je nieuwe concepten waardoor publiek geprikkeld wordt.

Liet Lenshoek pleit ook voor een andere benadering van kwaliteit. Binnen de cast van ROtheater voorstellingen staat een zeer divers arsenaal aan acteurs te spelen. Niet alleen qua cultuur maar ook qua technisch niveau. De kwaliteit van die niet-geschoolde acteurs zit hem in hun authenticiteit, in de verbinding die zij met bepaalde thematieken hebben. Daar moet je anders naar willen kijken. Sommige verhalen kunnen niet verbeeld worden door een westers opgeleide, technisch perfecte acteur. Daar heb je die acteur voor nodig die vanuit zijn/haar achtergrond verbonden is met de thematiek. Voor het RO is het werken met deze mensen een verrijking voor het materiaal waarmee wordt gewerkt. En die acteurs worden ook de ambassadeurs voor je gezelschap, door hen komt er in Rotterdam wel degelijk nieuw publiek naar je voorstelling. Buiten Rotterdam is dat (nog) niet altijd het geval, maar het is groeiende.

Nita Liem sluit hierop aan. Een kunstje kun je niet even aanleren, je moet elkaar willen ontmoeten en willen uitwisselen. Er is nog zo weinig kennis van andere manieren van werken, vanuit andere concepten voorstellingen maken. Bij het Zwanenmeer Bijlmermeer werd samengewerkt met het Nationale Ballet. Don’t hit mama hoopte dat deze uitwisseling door de hele organisatie voelbaar zou zijn, maar zo werkt het niet. Vaak heeft een podium of gezelschap nog geen idee van de consequenties die je moet willen onderzoeken als je echt diverser wilt gaan werken. Andere publieksopstellingen, andersoortige pr-methodes, andere benaderingen van voorstellingen. En dat vraagt veel inzet van de hele instelling. Zo wordt Don’t hit mama bij hun voorstellingen ook consultant. Een podium of gezelschap heeft vaak geen referentiekader. Nita pleit voor een lange termijn visie, waarin organisatie en publiek elkaar op willen voeden en in willen wijden in de voorwaarden waarbinnen wordt gewerkt. Van beide kanten moet er de wens zijn om te veranderen. Ook dit slaat weer terug op de identiteit van je instelling. Transitie is complex, het moet echt een keus van de hele organisatie zijn om dit aan te willen gaan.

Volgens Laurien Saraber is het aan de instellingen om hier aan te werken. Zij ziet geen heil in het afdwingen van deze ontwikkeling via subsidiecriteria door het Fonds. Wel hebben subsidiecriteria invloed op de pluriformiteit van het aanbod. Door het criterium artistieke kwaliteit niet meer als belangrijkste criterium te hanteren, maar gelijkwaardig te maken aan pluriformiteit en ondernemerschap, heeft er een verschuiving plaatsgevonden binnen de
advisering van commissies. Hiermee verandert het landschap van gezelschappen en podia ook. Zij waarschuwt dat diversiteit een onderwerp is dat makkelijk sneuvelt, zeker in deze tijd van bezuinigingen. Terwijl je er juist op in moet zetten om een veel breder publiek aan te trekken.
Daar moeten instellingen in willen investeren, zelfs extra mensen voor aantrekken. Koppel kosmopolitisch programmeren in grote zalen aan investeren in het kleinschalige circuit.
Investeer in kennis, talent en zichtbaarheid. Er moeten iconen ontstaan, grote producties die als voorbeeld kunnen dienen. Zo haal je interculturele producties uit de marge. Voor de financiering hiervoor moet je aan samenwerkingsverbanden denken, en eventueel in gesprek gaan met de vrije producenten.

Het deelnemend publiek werd tenslotte gevraagd enkele aanbevelingen te benoemen voor de concrete aanpak van diversiteit in hun organisatie en aanbod. Daaruit bleek een voorkeur voor een zeer sturende overheid. Er werd zelfs gevraagd om quota, of in ieder geval sterke sturing op de inbedding van culturele diversiteit binnen organisaties.

Meer aanbevelingen waren:
– Inzetten op Crowdsurfing, met organisaties die dit kunnen, dus expertise in huis halen!!
– Aanvulling op de vier P’s van de Code Culturele Diversiteit met het begrip – AMBIANCE: Dus Personeel, Partners, Publiek, Programma en Ambiance. Daarmee wordt gesteld dat men zich moet willen verdiepen in het aanpassen van ruimte, sfeer en werkwijze binnen het aanbod.
– Zie diversiteit in een breder kader dan enkel etnisch.
– Benader het begrip kwaliteit diverser dan nu gedaan wordt.
– Zorg voor meer uitwisseling binnen de sector van kennis en talent.
– Zoek diversiteit in de mix van aanbod, publieksgroepen. Denk in verbinding, niet in scheidslijnen.

Facebook

Get the Facebook Likebox Slider Pro for WordPress